11 november 2013

Cultuur

 

WO Cultuur
Roelof Bisschop (SGP)
11 november 2013 


"Ik wensch beter onderhoud van een onzer historische gedenkteekenen en slooping van een ander.
Het eerstbedoelde is het voormalig verblijf van Prins WILLEM I te Delft, het meest nationale onzer uit vroeger eeuw afkomstige gebouwen. Het wordt voor kazerne gebruikt . Wanneer ik het ophouden van een zoo vergedreven utilitarisme begeer, herhaal ik een wensch, door velen onzer letterkundigen en dichters geuit.
Het andere gedenkteeken, waarvan ik slooping verlang, is een gebouw in onze nabijheid, waaruit een der meest bekwame staatslieden van Nederland, ja van Europa, als offer aan de woede eener wraakgierige burgerij, ten doode gesleurd werd. Onmiddellijk na de gepleegde gruweldaad had de Gevangenpoort moeten worden geslecht." 

En ieder van ons realiseert zich uiteraard dat dit laatste punt verwijst naar de moord op Johan (en Cornelis) de Witt op 20 augustus 1672, een zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis.

Voorzitter, aangezien wij dit overleg hebben in de Groen van Prinstererzaal, leek het me aardig om mijn bijdrage te openen met een citaat van hem (Groen van Prinsterer, Adviezen zittingsjaar 1849/1850, dl I, p. 181). Hij sprak deze tekst uit bij de behandeling van de begroting voor 1850. Op deze manier vroeg hij aandacht voor de waarde van enkele monumentale gebouwen - en ik focus ook mijn bijdrage op dat beleidsterrein.

Het is niet gezond als culturele instellingen hoofdzakelijk en structureel aan het infuus van de overheid liggen. Als dat al gebeurt, dient dat uitzondering en geen regel te zijn. De SGP vindt het belangrijk dat culturele instellingen krachtig wortelen in de maatschappij. Dat blijkt onder meer daaruit dat zij voor een belangrijk deel zelf hun broek kunnen ophouden. Het zou goed zijn als we een stip op de horizon zetten als het gaat om de norm voor eigen inkomsten. De huidige norm van 20 of 25 procent is namelijk niet erg ambitieus, zeker als we zien dat de norm voor monumentensubsidies op 50 procent ligt. De SGP vindt dat het niet meer dan redelijk als we in 2020 verwachten dat instellingen 1/3 aan eigen inkomsten hebben. Ondersteunt de minister die ambitie? Onderkent zij dat dit een krachtige prikkel is om instellingen in de benen te krijgen en te ontdekken waar echt draagvlak voor is?

Monumentenzorg verdient bijzondere aandacht in het cultuurbeleid. Het gaat immers om publieke goederen waar vrijwel iedereen mee in aanraking komt, maar waarvan de financiering vaak lastig is. De SGP heeft twee punten van zorg met betrekking tot de middelen die door de provincies worden verdeeld:
1. In het convenant is vastgelegd dat de provincies, naast de 20 miljoen van het Rijk, eigen middelen inzetten. In de praktijk blijkt dat in ieder geval niet overal van de grond te komen. Daarmee komt een belangrijk argument voor overheveling van de middelen naar de provincie onder druk te staan. De SGP hoort graag welke stappen de minister neemt om de oorspronkelijke bedoeling beter uit de verf te laten komen.

2. Het lijkt erop dat de verdeling van de provincies er vaak toe leidt dat die monumenten subsidie krijgen die het het minst nodig hebben. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer bij de toekenning het percentage eigen inkomsten leidend is. Onrendabele monumenten vangen dan bot. De SGP begrijpt dat hier sprake is van decentraal beleid, maar het zou toch goed en logisch zijn als er overeenstemming is over basale doelstellingen. Het geld moet immers doelmatig besteed worden. Graag hoor ik hoe de minister hieraan wil werken.

Behoud en onderhoud van monumenten hangt vaak in hoge mate af van de inzet van vrijwilligers. De SGP vindt dat die maatschappelijke verankering ook in het subsidiebeleid verdisconteerd zou moeten worden. De minister geeft aan dat dit lastig is. Dat is mooi, want dan is de uitdaging des te groter om het toch te laten lukken. Kan de minister aangeven of het mogelijk is om de inzet van vrijwilligers te verrekenen door de grens voor subsidiabele kosten te verhogen. De SGP denkt bijvoorbeeld aan een vast percentage van de arbeidskosten. Graag reactie.

Het onderwijs is bij uitstek de plaats voor culturele vorming. Die vorming vindt natuurlijk niet alleen plaats bij CKV, maar ook bijvoorbeeld ook bij wiskunde, geschiedenis en Nederlands. Dat kun je bijvoorbeeld prima duidelijk maken tijdens een CKV-uitje naar buitenplaats Hofwijck en de bijbehorende tuin. De literatuur van Constantijn Huijgens – ook een icoon uit onze vaderlandse geschiedenis – is daar samen te vinden met klassieke vormenleer en architectuur. Hoewel de SGP zulke uitstapjes prachtig vindt, steunt de SGP het plan van het kabinet om de verplichting van een minimumaantal culturele activiteiten te schrappen (domein A). Hierdoor ontstaat meer ruimte voor maatwerk en profilering in het onderwijs. Persoonlijke keuzes en betrokkenheid zijn namelijk een belangrijke aanjager voor cultuuronderwijs. De SGP vraagt zich af of het binnen de kabinetsvisie niet logisch is om ook versoepelingen aan te brengen ten aanzien van de praktische activiteiten (domein C). Graag reactie.

Voorzitter, hoe liep het af met de beide monumenten waarover Groen van Prinsterer bij de begrotingsbehandeling op 23 december 1849 over sprak? Hij noteert zelf: "De Minister van Finantien antwoordde dat mijn eerste wensch aan den Minister van Binnenlandsche Zaken zou worden overgebragt. Wat den anderen aangaat, de Gevangenpoort, als zijnde domein, behoorde onder het beheer van zijn departement; ook voor hem zelven, die dagelijks uit het gebouw van zijn departement op de Gevangenpoort ziet, was deze een steen des aanstoots; hij had dan ook aan het Stedelijk bestuur, bij hetwelk dit gebouw tijdelijk in gebruik is, voorstellen gedaan die tot slooping kunnen leiden."

En we weten wat de uitkomst is: beide complexen huisvesten tegenwoordig een museum. En dat lijkt me een waardige bestemming.