2 december 2020

Van der Staaij deelt pakjes uit bij VWS-begroting

Lees of bekijk hier de bijdrage van Kees van der Staaij tijdens de begrotingsbehandeling VWS.

 Ik was niet van plan om dat allemaal mee te nemen, maar toen iedereen hier cadeautjes begon uit te delen — ik had niet door dat het pakjesdag was — dacht ik: ik neem altijd wel wat leesvoer mee, dat kan ik best ook aan de bewindslieden uitdelen, zo meteen. Maar dat komt dan wel in de loop van het betoog. Het sluit namelijk aan bij mijn tekst.

Toen mevrouw Van den Berg ook nog met een mooi citaat begon — ik wist ook niet dat dat de bedoeling was, vandaag — over Augustinus en de tijd, schoot mij een ander citaat van Augustinus te binnen over de tijd, namelijk dat hij zegt: als niemand mij vraagt wat de tijd is, dan weet ik het; maar als ik het wil uitleggen, dan weet ik het niet meer. Dit citaat komt in bijna elk boek over de tijd wel terug. Het is een beetje ingewikkeld, maar hij zegt eigenlijk: je denkt dat je het weet, maar ga het maar eens uitleggen, dan blijkt wel hoe lastig het is om het te zeggen.

Dat gevoel heb ik eigenlijk ook bij zorgkwaliteit. Je weet wat het is, je ziet het gebeuren, die liefde, die tijd, die aandacht. Maar als je dan wil gaan uitleggen wat het is, denk je: is dit het nu helemaal? Maar één ding weten we met elkaar wél, namelijk dat we juist de afgelopen tijd, de afgelopen weken, allemaal onder de indruk waren en zijn van de manier waarop die artsen, die verpleegkundigen, die verzorgenden, maar ook die mensen in de ondersteunende beroepen, schoonmakers, al die mensen die in de zorg actief waren, kwaliteit van zorg hebben laten zien en nog laten zien.

Wij realiseren ons ook dat die waarderende woorden betekenen dat we ons moeten inzetten om dat werken in de zorg aantrekkelijker te maken. Te veel mensen verlaten de zorg te snel. Betere arbeidsvoorwaarden, dus, een eerlijk startsalaris, perspectief op loopbaanontwikkeling. Maar ook: meer ruimte voor zorgprofessionals, minder regeldruk. Het zou goed zijn als we ons ook van bepaalde protocollen en regels die nu tijdelijk buiten werking zijn gesteld in alle hectiek zouden afvragen of die eigenlijk wel moeten terugkomen. Was het ook soms niet heel nuttig om te zien, toen het er echt op aankwam, waar het ook goed zonder kon? Wordt die slag ook nog gemaakt?

De coronacrisis zet ook een dikke streep onder het belang van mantelzorg, vrijwilligerswerk, burenhulp. Die informele zorg — het is vandaag al eerder genoemd — staat wel onder druk. Steeds minder mensen hebben of maken hier tijd voor. Begin dit jaar verscheen het rapport van Clémence Ross, landelijk aanjager respijtzorg, over een adempauze voor mensen die langdurig voor iemand zorgen. Haar conclusie was: mantelzorgondersteuning door gemeenten schiet vaak nog tekort. Mijn vraag is wat hier nu mee gebeurt in de praktijk. Hoe kan de toegang tot die respijtzorg verbeterd worden? Hoe kunnen we die goede voorbeelden nog beter verspreiden? Gaat mijn oude buurman het merken, die lange tijd voor zijn zieke echtgenote zorgde en eigenlijk tot bijna de laatste dag niet doorhad dat zij zelf mantelzorger was, die gewoon zei: ik ben iemand die zorg verleent aan mijn vrouw? Komen al die mooie projecten en plannen nou ook bij de mensen in de praktijk terecht?

Voorzitter, dat is het eerste cadeautje. Dat heet "Als de mantel niet meer past … Mantelzorger in het nauw". Ik dacht: laat ik eens verrassen en die naar de staatssecretaris laten gaan. Want je vergeet weleens dat ook aan mensen die juist psychische zorg nodig hebben heel intensieve mantelzorg geleverd wordt. Dus deze zou ik graag aan de staatssecretaris willen geven.

Het coronabeleid is erop gericht om kwetsbare mensen en ouderen tegen het virus te beschermen. Dat is goed. Dat steunen we. Tegelijkertijd hebben we het er hier vaak in debatten gehad over hoe we nou voorkomen dat er zo veel nevenschade wordt aangericht. Realiseren we ons voldoende wat alle beperkingen betekenen voor mensen in de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptenzorg en de jeugdzorg en wat het doet met ons mentale welzijn? Mijn vraag is of het kabinet ook in kaart brengt wat de langetermijngevolgen zijn van de maatregelen voor de volksgezondheid, ook om daar voor de toekomst van te leren.

De coronacrisis is ook een periode waarin we als samenleving plotseling en massaal te maken krijgen met lijden, met de dood. Mensen moesten in korte tijd ingrijpende beslissingen nemen: wel of geen ziekenhuisopname, wel of geen behandeling? Het valt me op dat als we in de Kamer over het levenseinde spreken — mevrouw Dik-Faber noemde dat ook al — het snel gaat over euthanasie, over een zelfgekozen levenseinde, maar weinig over het natuurlijke, het gewone sterven. Er is in de samenleving veel onbekendheid met het proces van sterven. Soms denken mensen dat een natuurlijk sterven altijd uitzichtloos ondraaglijk lijden met zich meebrengt. Het is goed om inderdaad oog te hebben voor wat het Landelijk Expertisecentrum Sterven hierover naar voren heeft gebracht. Ik vraag met mevrouw Dik-Faber hoe de minister dit initiatief kan ondersteunen en of bekeken kan worden of huisartsen voldoende tijd en ruimte hebben om het goede gesprek te voeren over het levenseinde en de keuzes die gemaakt moeten worden.

Dan kom ik bij mijn tweede cadeautje. Dat is het blad Zorg van de Nederlandse Patiënten Vereniging, met overigens de foto van meneer Schnabel op de voorkant. Dat is ook nog wel interessant, wat hij precies zegt over de zorg als de geldstofzuiger van de politiek. Mevrouw Agema is het daar niet mee eens, maar dat is wat hij zegt. Het ging mij er dus om dat het ik het wel een mooi voorbeeld vond van hoe ook het levenseinde bespreekbaar wordt gemaakt en welke punten daarover worden aangereikt. Misschien even als praktijkvoorbeeld. Het is een dunnetje, maar deze minister heeft heel veel te lezen.

Om niet te veel onderbrekingen in mijn tekst te hebben, doe ik ook maar gelijk het cadeautje erbij voor de andere minister. Dat sluit hierbij aan. Ik liet het al even zien bij interruptie. Het gaat ook over die passende zorg in de laatste levensfase: Niet alles wat kan, hoeft. Dat is een initiatief van een door de KNMG, de artsenfederatie, ingestelde stuurgroep. Ik ben zeer geïnteresseerd om te horen of dit soort belangrijke studies, aandachtspunten, in de praktijk ook verder worden gebracht. We zeggen altijd: we moeten weten wat we doen. Daar komen weer allerlei nieuwe studies uit voort. Ik steun dat ook. We moeten weten wat we doen, maar doen we nou ook wat we weten? Het lijkt alsof het daar ook weleens makkelijk misgaat, dat we al die prachtige uitkomsten van projecten, pilots, waar ik het net even over had, voortdurend vasthouden. Dat lijkt me ook in de overgang naar een nieuwe kabinetsperiode belangrijk. Het moet niet alleen gaan over nieuwe plannen en ideeën maar ook over het in de praktijk brengen van wat we hebben opgespoord.

Ik ben door mijn cadeautjes heen. Ik ga nu naar het slotgedeelte van mijn tekst. Nog even over onbedoelde zwangerschap. Hoe zit het met de bekostiging van de online hulplijn die keuzehulpaanbieders hebben, vraag ik de staatssecretaris. Ik vond het jammer om te horen dat die meer innovatieve methoden in de praktijk juist moeilijk gefinancierd worden. Hoe zit dat precies?

Op het terrein van suïcidepreventie heb ik samen met mevrouw Dik-Faber een amendement ingediend om te bevorderen dat het wetenschappelijk onderzoek op dat terrein voortgang kan hebben. We hopen op een positieve reactie op ons amendement.

Mijn laatste punt is misschien een heel specifiek punt, maar het raakte mij wel. Ik wil dat hier toch aan de orde gesteld hebben. Soms kunnen er rare uitkomsten zijn van ogenschijnlijke verbeteringen. De Europese Unie heeft bepaalde kwaliteitscriteria gesteld aan het gebruik van implantaten, hygiëne-eisen, maar dat heeft rare consequenties. Ik sprak iemand die een zeldzame oogziekte heeft en die bepaalde contactlenzen gebruikt. Het gaat om een hele kleine productie. Het gaat om enige tientallen mensen. Die lenzen mogen dus niet meer geleverd worden volgens die Europese normen, want ze kunnen niet aan die eisen voldoen. Iemand die ontzettend baat heeft bij deze specifieke lenzen, loopt het risico daar niet meer aan te kunnen komen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Is daar niet iets van een hardheidsclausule of zo voor te vinden? Dat wilde ik tot slot nog aan de minister vragen.