12 mei 2012

Mevrouw de Voorzitter

Onlangs maakte Mevrouw de Voorzitter bekend dat ze stopt als voorzitter van de Tweede Kamer. En dat vind ik eigenlijk best jammer. Want ik mag mevrouw Verbeet wel. Oké, ik geef toe dat ik even m’n hart vast hield toen ze de voorzittershamer overnam van Frans Weisglas, maar al vrij snel leerde ze de kneepjes van die hamer kennen. En da’s best knap met die verwilderde kamerleden-van-tegenwoordig.

Melkertmeisje

Mevrouw Verbeet begon ooit op het Binnenhof als medewerkster van –toen nog- PvdA-grootheid Ad Melkert. In 2001 werd ze kamerlid, en zes jaar geleden kwam haar droom uit en werd ze gekozen tot voorzitter van een van ’s lands hoge Colleges van Staat, de Tweede Kamer. Het zou een mooie roman zijn: Van Melkertmeisje tot Kamervoorzitter.

Als voorzitter van de Tweede Kamer ben je de voornaamste voorzitter van het land. Want eigenlijk is er niemand in dit landje méér voorzitter dan de voorzitter van de Tweede Kamer. Sla een willekeurige bladzijde op in de Handelingen van de Tweede Kamer, en overal duikt die op. Het is “Mevrouw de Voorzitter” te voor en te na.

Iedere spreker begint met het aanroepen van Gerdi Verbeet. Of het nu Kees van der Staaij is of Emile Roemer, premier Rutte of Geert Wilders, ongeacht hun politieke kleur zetten ze hun betoog in met de voorzitter.
En wélk onderwerp er ook bij de kop wordt gevat, Mevrouw de Voorzitter heeft zo’n beetje het eerste en vaak ook het laatste woord. Gaat het nu over de eurocrisis of het verzetten van oude grenspalen in het Gooi, zonder mevrouw Verbeet wordt er geen euro gewisseld en geen paal verzet.

Thorbecke

De traditie om elkaar in de Tweede Kamer met “Mijnheer of Mevrouw de Voorzitter” aan te spreken is al meer dan 150 jaar oud. In 1848 was het de grote liberale voor- en staatsman J.R. Thorbecke die dit gebruik, in navolging van wat in het Engelse parlement gewoonte was en is, introduceerde. Tot die tijd bejegenden de leden der Staten-Generaal elkaar recht¬streeks met het hoogdravende "Edel Mogende Heeren". Sommige 19e eeuwse afgevaardigden konden maar moeilijk wennen aan die Thorbeckeaanse nieuwlichterij, en bedienden zich nog geruime tijd van de oude formule, of van de wat eenvoudiger aanspreektitel "Mijne Heeren".

Is er anno 2012 een kamerlid dat zich wat al te direct tot een van zijn collega’s richt, dan leidt dat onverwijld tot een interventie van de gepasseerde zelf. In de parlementaire geschiedenis zijn daarvan talloze voorbeelden te vinden. Kamervoorzitter Kortenhorst bijvoorbeeld tikte in 1947 de communist Wagenaar op de vingers met de woorden: "Zou ik de geachte afgevaardigde mo¬gen verzoeken tot mij te spreken?" Wagenaar daarop: "Ja zeker, Mijnheer de Voorzitter, ik spreek tot u, maar ik behoef toch niet bij elke regel 'Mijnheer de Voorzitter' te zeggen?"

Ook een andere communist, de vooroorlogse en licht ontvlambare Lou de Visser, ging vaak over de schreef. Na de terechtwijzing door Kamervoorzitter Ruijs de Beerenbrouck verdedigde hij zich aldus: "Best, Mijnheer de Voorzitter, als de heer Duymaer van Twist (een echte rechtse rakker uit het kamp van de ARP) mij met rust laat, zal ik mij verder niet met hem bemoeien en mij alleen bezig¬houden met u".

Parlementswet

Zelfs ministers overtraden en overtreden de ongeschreven parlementswet wel eens. De onervaren minister-president Schermerhorn kreeg van de al genoemde Kamervoorzitter Kortenhorst te horen: "Zou de heer Minister zoo goed willen zijn zich niet rechtstreeks tot den heer Schouten te wenden, maar tot mij?" De premier van het eerste naoorlogse kabinet herstelde zich snel door op te merken: "Het spijt mij; ik moet het nog leren, Mijnheer de Voorzitter!"

De nu scheidende Kamervoorzitter hield ook strak de hand aan dit gebruik. Menig ‘zondaar’ werd er door haar dan ook beminnelijk, soms gedecideerd, op gewezen dat het toch écht veel beter is om via de voorzitter met elkaar in gebekvecht te gaan. De Kamervoorzitter is nu eenmaal verantwoordelijk voor de voortgang van de werkzaamheden van ‘haar’ Kamer.

Met enige overdrijving zou je kunnen zeggen dat met de ordehandhaver op de Voorzitterszetel de besluitvorming in 's Lands vergaderzaal staat of valt. ‘De Voorzitter’ heeft ervoor te zorgen dat het staatsbestuur niet stagneert. Tijdens de debatten fun¬geert de voorzitter daarom als schild en bliksemafleider tege¬lijk. Via haar richten de kamerleden zich tot de regering en tot elkaar. Zeker als de gemoederen erg verhit raken, gaat er van een tussenpersoon die boven de partijen staat een matigende wer¬king uit. Als het goed is, voorkomt de voorzitter dan ook dat de somtijds wel erg venijnige pijlen die in de Kamer op elkaar worden afgeschoten, rechtstreeks doel treffen.

Ontwapenend

En dat kan héél ontwapenend werken, vooral als de sprekers in het vuur van hun betoog er duidelijk naast zitten. Je krijg dan vreemde versprekingen als: “Mijnheer de Voorstemmer,” “Mijnheer de Voorzetter,” “Mijnheer de Gortzitter” of “Mijnheer de Voorvader.” En toen in de jaren vijftig het VVD-kamerlid en eerste vrouwelijke ondervoorzitter mevrouw Stoffels-Van Haaften het voorzitterschap tijdelijk moest waarnemen omdat de echte voorzitter even afwezig was, versprak iemand zich met de woorden: “Mijnheer de Voorzitster.”

De eerste fulltime vrouwelijke voorzitter van de Tweede Kamer was Jeltje van Nieuwenhoven, die in 1998 de voorzittershamer mocht gaan hanteren. Ze heeft nog vaak moeten aanhoren dat ze als meneer werd aangesproken. Inmiddels is ‘Mevrouw de voorzitter’ goed ingeburgerd. De stelling is dan ook niet te gewaagd dat als mevrouw Verbeet wordt vervangen door een mannelijke variant, deze aanvankelijk nog vaak een corrigerende tik zal moeten uitdelen met zijn hamer…. 

Menno de Bruyne