29 april 2025

Dominee Abma, Putten en Israël

Tachtig jaar na de bevrijding maken de verhalen over de Tweede Wereldoorlog nog steeds indruk. Geschiedenis die pijn doet of juist kan inspireren. Dat geldt ook voor oorlogsverleden dat vervlochten is geraakt met de SGP. 

Door Ardjan Boersma; historicus en werkzaam bij de SGP Tweede Kamerfractie.

Razzia
Zaterdagnacht 30 september 1944. Tussen Putten en Nijkerk beschieten verzetsstrijders een auto met hoge Duitse officieren. De nazi’s zijn woedend en eisen wraak. Die zondagochtend wordt Putten hermetisch afgesloten. Direct na afloop van de kerkdiensten begint de razzia. De Duitsers drijven alle mannen, vrouwen en kinderen bijeen. ’s Avonds worden de vrouwen en kinderen naar huis gestuurd. De mannen brengen de nacht door in de Oude Kerk. De volgende dag voltrekt zich het vonnis. Putten wordt platgebrand. Vrijwel de gehele mannelijke beroepsbevolking moet op transport.

De plaatselijke predikant ds. C.B. Holland biedt zich aan. ‘Neem mij en laat mijn schapen gaan!’ Dit wordt geweigerd. Vlak voor deportatie verzoekt hij de Duitsers voor ‘zijn schapen’ te mogen bidden. Dat mag. Vervolgens vraagt hij de mannen psalm 84 vers 3 en 4 te zingen. Eerst weifelend, later krachtiger klinkt het: ‘Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht’.

In totaal kost de razzia het leven aan 552 Puttenaren. De meerderheid sterft in concentratiekampen als Bergen-Belsen, Neuengamme en Ladelund door ziekte, dwangarbeid of uitputting. Na de oorlog keren er nog geen vijftig mannen uit Duitsland terug. Jaarlijks vindt de herdenking plaats bij het ‘Vrouwtje van Putten’. Het ontroerende monument van een weduwe, turend in de richting van de Oude Kerk. Er is stilte. En er wordt gezongen. Psalm 84.

Abma
De razzia raakt op een bijzondere manier verweven met de geschiedenis van de SGP als in 1959 ds. H.G. Abma wordt bevestigd als hervormd predikant in Putten. Hij is op dat moment al hoofdbestuurslid. In 1963 wordt Abma Kamerlid, maar hij houdt een bijzondere band met het dorp. ‘O Putten, indien ik u vergete’, zegt hij bij het afscheid.

Het oorlogstrauma van Putten doet Abma veel. In oktober 1960 schrijft hij erover in de plaatselijke kerkbode.

  • ‘[W]anneer het gaat schemeren in de Oude Kerk gaan mijn gedachten uit naar die laatste uren daar doorgebracht. De laatste nacht in Putten, de eerste nacht in de kerk. De eerste schreden op de via dolorosa zijn gezet op de vloer van de kerk, waaronder de graven der voorouders. Waar we begroeven en begraven werden in de dood van Christus, daar begon de smartelijke weg naar het graf in de vreemde. Alle kwaad weren of ten beste keren. Die zin klonk in het uur van hun doop. Het kwaad van wegvoering en ondergang werd niet direct geweerd. Moge het tegen beste gekeerd zijn. Dat is ons vurige verlangen. Opdat de zware reis vanuit de kerk moge geëindigd zijn in de eeuwige tabernakelen.’


De razzia slaat een diepe wond in het dorp. Er is collectief verdriet, maar er wordt eenzaam gerouwd. Er is onbegrip en wantrouwen naar mannen die het overleefd hadden. In een tijd van wederopbouw is van hulpverlening of begeleiding geen sprake. Pas vele jaren later beginnen enkele overlevenden te vertellen over de verschrikkingen in de kampen.

Holocaust
Waar in het naoorlogse Nederland al helemáál weinig aandacht voor is, is het trauma van Joodse Nederlanders. De Joodse gemeenschap was door de Holocaust grotendeels weggevaagd. Tot in de jaren zestig staan bij oorlogsherdenkingen echter vooral Nederlandse verzetshelden en slachtoffers centraal. 

Intussen komt in de Nederlandse Hervormde Kerk een bezinning op gang over de relatie tussen de kerk en Joden. Ds. Abma heeft deze theologische heroriëntatie op Israël verinnerlijkt. Kort na de bevrijding en de stichting van de staat Israël spreekt de kerk verbondenheid uit met de Joden. Onder andere dr. A.A. van Ruler draagt hieraan bij, iemand door wie Abma duidelijk is beïnvloed. In 1971 maakt Abma een rondreis door Israël. ‘Ik denk er nog vaak aan terug, ik verlang opnieuw te gaan’, schrijft hij.

Bijbellezingen
Abma’s liefde voor Israël blijkt ook uit een serie Bijbellezingen over Esther die hij in 1959-1960 in Putten houdt. Hij ontmaskert antisemitisme als een venijnig gif dat alle eeuwen door de geesten van mensen verziekt.

  • ‘Ik zie de Jood Mordechai zitten, zegt Haman. Het is heel vaak de Jood. Niet de Jood omdat hij een Jood is. Onbewust misschien, maar het gaat daarom dat die Jood iets met God te maken heeft. Anti-semiet, anti-christ, ten diepste is het anti-God. De leidende gedachte van Haman bezielt nog telkens verleidende leiders dezer wereld, die in hun program van strijd de algehele uitroeiing van de Joden hebben opgenomen. Geen wonder. Ten diepste is het een haat tegen de God van dat fel gehate volk. Het is een toppunt van huichelarij en verblinding, wanneer we nimmer de anti-semiet in eigen hart tot onze huivering ontwaarden. De laatste oorlog heeft ons pijnlijk getoond dat de gedachte van Haman menigeen inspireert tot schandelijke bloedbaden. Alle antisemitisme is in oorsprong en aanleg haat tegen de HEERE, de God van Sem, Wiens Naam gezegend is tot in eeuwigheid.’


De Drie van Breda
Er is een moment geweest waarop ds. Abma’s politieke werk, zijn betrokkenheid op de razzia én zijn verbondenheid met Israël bij elkaar komen. Als minister Dries van Agt begin jaren zeventig laat doorschemeren dat hij positief wil reageren op een vrijlatingsverzoek van oorlogsmisdadigers Aus der Fünten, Kotälla en Fischer ontstaat grote maatschappelijke verontwaardiging. Deze ‘Drie van Breda’ hadden een direct en groot aandeel in de Holocaust. De Kamer organiseert hoorzittingen waarbij de Joodse gemeenschap voor het eerst sinds de oorlog zélf uitgebreid aan het woord komt.

Op 29 februari 1972 volgt een emotioneel en urenlang Kamerdebat. Namens de SGP voert ds. Abma het woord. Persoonlijk vind ik zijn rede een hoogtepunt in onze partijgeschiedenis. Zijn gave om diepzinnige, principiële en theologische gedachten fris en origineel te verpakken, komt voluit tot z’n recht. De Tweede Kamer luistert ademloos. Na afloop verdringen Kamerleden van allerlei snit zich achter de groene gordijnen van de plenaire zaal om Abma te bedanken.

Ds. Abma toont zich een tegenstander van gratieverlening. Eigenlijk hadden de drie de doodstraf moeten krijgen. ‘Men zegt dat wij eindelijk eens vergeven en vergeten moeten’, zegt Abma. ‘Maar wat als wij het eens proberen..? Dan heb ik zo de gedachte dat wij de riemen van barmhartigheid en vergevingsgezindheid snijden uit het levende vlees van anderen.’ 

Een paar fragmenten uit het slot van zijn indrukwekkende speech:

  • 'Mijnheer de Voorzitter! Ik wil iets zeggen over de belangrijkste component, een belangrijke component voor de gratie, het berouw. Ik heb van mijn leven iets te maken gehad met het leed van de gezinnen in Putten. Iemand vertelde mij eens: Een wonder, dat ik niet weggevoerd ben, maar die eerste maanden, toen de ramp bekend werd, dat er ruim 550 waren gebleven, dorst ik mij niet in het openbaar in het gezelschap van mijn vrouw te vertonen om het leed van honderden weduwen niet te verzwaren. Ik voelde mij, zo zeide hij, gewoon schuldig. De man had part noch deel. Wij zijn van oordeel, dat ook in dezen de diepe tonen het zijn, die de muziek maken. Het lijkt mij psychologisch zo moeilijk een gratieverzoek in te dienen door deze misdadigers, een gratieverzoek, waarin berouw vervat is. Als je je al schuldig voelt, als je part noch deel hebt, hoe moet het dan wel zijn, als je een werkzaam aandeel hierin hebt gehad?'
  • 'God, zo zegt men en wij hebben dat in deze dagen heel vaak moeten horen, is toch immers barmhartig, de barmhartigheid zelf? Ik heb op de vraag: ‘Is dan God niet barmhartig?’ het antwoord geleerd: ‘God is ook rechtvaardig’. Die woorden hebben mij deze dagen niet losgelaten: maar ook rechtvaardig. Juist deze zomer heb ik gestaan in Ladelund, waar meer dan 100 Puttenaren begraven zijn, en juist deze herfst was ik bij het monument van de herinneringen in Jeruzalem – Jaad Wascheem – dat de herinnering aan 6 miljoen levend houdt. Deze zee van leed is maar zo niet weggewist. Als wij pogen volksvertegenwoordigers te zijn, moeten wij met name dan niet denken aan het joodse volksdeel: Israël, de beminden, zoals het Nieuwe Testament zegt?'
  • 'Er is ontzaglijk veel gepraat over een toekomstige humane samenleving, waarin dingen als wij vandaag bespreken nooit meer mogen en kunnen gebeuren. Wij zijn niet zo optimistisch daarover. Wij lezen weer van Jodenvervolging. Nazi's kunnen dat doen, maar ook naties. Wij zijn niet zo gelovig, als over die humane samenleving wordt gesproken. Als Israël op zijn plaats komt; de oudste zoon – het Joodse volk – thuiskomt bij de Vader, dan gaat het gebeuren. Dan is er de heilstaat. Vrede zij over Israël!'

 

Dit artikel verscheen (ingekort) ook in SGP-partijblad De Banier, mei 2025.